Granustoren
De Granustoren is niet toegankelijk voor het publiek. Hier heeft u toch de gelegenheid een indruk van het oudste, nog bewaard gebleven deel van de voormalige keizerlijke palts te krijgen.
De toren werd samen met de koningshal van Karel de Grote rond de eeuwwisseling van de 8ste naar de 9de eeuw opgericht. De vier verdiepingen die samen ongeveer 20 meter hoog zijn, dateren uit deze tijd. De vijfde en zesde verdieping dateren uit de 14de eeuw. De torenhelm werd steeds weer door branden of oorlogen verwoest. De huidige helm dateert uit 1979.
Het buitenaanzicht van de toren is vrij simpel maar met name de Karolingische verdiepingen hebben binnen een complexe ruimtelijke indeling: om de grotendeels overwelfde vierkante binnenruimtes heen gewenteld, verbond een trappenhuis de hoofdingang op de begane grond met een deur op de tweede en de vierde verdieping. Deze deuren leidden naar de bovenste verdieping, het dak van een verdwenen voorbouw die zich over de gehele zuidzijde van de aula uitstrekte.
Onder de toren liep een kanaal dat verbonden was met een nog altijd aanwezige schacht in de kelder en diende als schoonwatertoevoer of de vuilwaterafvoer. Vanaf de derde verdieping zijn smalle horizontale en loodrechte kanalen in de buitenmuren van de toren te herkennen. Anders dan tot voor kort werd aangenomen, dienden deze niet als hete lucht verwarming. De afdrukken van balken in het cement duiden eerder erop dat het aan holle ruimtes waren, ontstaan door een reeds vervallen houten geraamte in het metselwerk. Het geraamte werd waarschijnlijk tijdens de bouw van de toren gebruikt bij het uitzetten van de ingewikkelde ruimtelijke indeling.
Het is mogelijk dat de complexiteit van de bouwplannen ertoe heeft bijgedragen dat de traptoren in de middeleeuwse architectuur bijna geen navolging vond. Gezien de toren in de overgebleven schriftelijke bronnen niet wordt vermeld is er veel speculatie over zijn eigenlijke functie. Zo werd hij al als verdedigings- woon- en schattoren geduid. Het is niet erg aannemelijk dat de toren één van deze drie functies vervulde; vanuit de hoge vensters kon men de omgeving niet bewaken, de binnenruimtes waren niet verlicht en de deuren onvoldoende beveiligd. De architectonische nadruk ligt veel meer op de trap die om de binnenruimtes heen is gebouwd. De trap is hierdoor niet te steil en de vensters zorgen voor voldoende verlichting. Alle aanwijzingen samen versterken het vermoeden dat de Karolingen dit trappenhuis aan de Byzantijnse architectuur hadden ontleend. In tegenstelling tot het Byzantijnse voorbeeld bouwden de Karolingen geen doorlopende trap maar creëerden voor iedere verdieping een nieuw deel. Het trappenhuis verbond zo de verschillende punten met elkaar. Het is mogelijk dat de binnenruimtes wachtzalen of sluizen waren waarin groepen afkomstig uit verschillende streken werden ondergebracht. Drie zichtbare driekwart zuilen wijzen erop dat de trap niet alleen functioneel was. Samen met de wenteltrap in de westbouw van de Mariakerk (Dom) gaat het hierbij dus om de oudste, bewaard gebleven representatieve binnentrap noordelijk van de Alpen. Echter speculeren we nog altijd over de functie die de voorbouw van de aula had waar de trap op uitkwam.
In laatmiddeleeuwse bronnen wordt de toren “turris regia” of “saltorn” genoemd, wat zijn nauwe band met de koningshal bevestigd. De benaming “Granustoren” komt voor het eerst tijdens de renaissance voor. In die tijd dacht men dat de toren een relict uit de Romeinse oudheid was en de residentie van de mythische oprichter van de stad Granus Serenus, de legendarische broer van de Romeinse keizer Nero. In de loop der tijd werd de toren voor verschillende doeleinden gebruikt: als woning van de torenwachter, als stadsarchief voor charters en als gevangenis. Tegenwoordig staat de toren leeg. Om de conservatie van de toren te waarborgen is het niet mogelijk de toren te openen voor het grote publiek.
Judith Ley
De schrijfster werkt voor het Lehr- und Forschungsgebiet Denkmalpflege (leerstoel voor monumentenzorg) van de RWTH Aachen (universiteit van Aken) en is één van de meest vooraanstaande wetenschappers op het gebied van de palts van Aken.